Nooit

Ik was dertien jaar oud toen ik voor het eerst zonder supervisie in Amsterdam was. Met twee vriendinnetjes van vijftien was ik op ‘tienertoer’, wat betekende dat we drie dagen vrij met de trein door Nederland konden reizen. Dit sloeg een behoorlijk gat in ons budget, dus om er maximaal van te kunnen profiteren reisden we naar werkelijk alle uithoeken van het land, om vervolgens – als echte tienermeisjes waardig – in elke stad direct op zoek te gaan naar de dichtstbijzijnde H&M.

Toen we op Amsterdam Centraal uitstapten en ons door de mensenmassa probeerden te wurmen (‘waar is de uitgang?!’), om vervolgens bij de bouwput voor het station uit te komen en het Damrak af te lopen (‘waarom praat hier niemand Nederlands?!’) dacht ik maar één ding:

Hier zou ik nooit, maar dan ook nooit kunnen wonen.

De drukte, de meedogenloze fietsers en tramlijnen waar ik niks van begreep: voor een jong Limburgs meisje was het allemaal veel te veel.

De eerstvolgende keer dat ik naar onze hoofdstad toogde was ik vijftien. Ik was net aangenomen in het JeugdOrkest Nederland, en de eerste repetitie zou plaatsvinden in het conservatorium dat toen nog gevestigd was in de Van Baerlestraat. Dit keer alleen, en op weg naar een orkest waar ik helemaal niemand kende, was het weer een hele opgave. Niet in de laatste plaats omdat een repetitie op het conservatorium betekende dat ik de tram zou moeten nemen, en ik nog steeds niet goed begreep hoe ik er in godsnaam achter moest komen welke tramlijn ik nodig had, en waar ik dan uit moest stappen.
Gelukkig zag ik bij het tramstation een grote hoeveelheid jongens en meisjes met instrumentenkoffers staan, en ben ik op goed geluk de stroom violen, contrabassen en nader te benoemen blaasinstrumenten gevolgd de tram in – en vervolgens weer de tram uit.

Op het conservatorium aangekomen ging ik op de mij aangewezen plek zitten en de repetitie begon. Al snel werd mijn lessenaargenoot op zijn schouder getikt door het meisje dat achter mij zat. ‘Zeg eens, zou je het erg vinden als ik na de pauze naast je kwam zitten?’ Ik wist niet wat ik hoorde! Daar zat ík toch?! Het meisje in kwestie bleek na de vorige tournee een plek naar achteren te zijn gezet, en was het daar duidelijk niet mee eens. Zelden had ik me zo onzichtbaar gevoeld, en zulk direct gedrag was ik helemaal niet gewend. Hoewel ik stoïcijns door heb gespeeld en ook ben blijven zitten waar ik zat, dacht ik in de trein terug maar één ding:

Dit is echt hélemaal niks voor mij.

In juni van mijn eerste conservatoriumjaar zat ik in de zaal om viooleindexamens te beluisteren. De kandidaten beklommen het podium, sommigen nerveus, anderen vol vertrouwen, maar zonder uitzondering goed voorbereid. Mooi uitgedost en met familie en vrienden in de zaal speelden ze hun eindexamenconcert om na afloop onder luid applaus hun diploma in ontvangst te nemen. Vol bewondering keek ik toe, maar stiekem bekroop mij ook een angstig gevoel:

Dit gaat me nooit lukken.

Inmiddels zijn er heel wat jaren verstreken, en wat blijkt? Ik woon in Amsterdam, en voel me er prima op mijn plek. Ik heb in de jeugdorkesten een fantastische tijd gehad, en kijk enorm uit naar mijn eindexamen aan het einde van dit schooljaar.

Nog steeds zijn veel dingen spannend. Audities, de eerste keer spelen in een nieuwe omgeving, belangrijke concerten. Soms voel ik me weer het kleine meisje uit Limburg dat niet weet hoe de trams werken, en enigszins timide de repetitieruimte betreedt. Op de momenten dat ik geen idee heb hoe ik iets in godsnaam voor elkaar moet krijgen, kan ik gelukkig glimlachend terugdenken aan die andere momenten en besluiten dat in sommige wijsheden best een kern van waarheid zit: zeg nooit nooit.